Bij de ingang lachten de ijsberen ons al toe. Mijn dochter en ik zwaaiden beleefd terug. Dag kerstberen. Met een lach op onze gezichten liepen we het tuincentrum in. De zoektocht naar een kerstboom was begonnen.

Ieder jaar, zodra Sinterklaas het land uit is, zoeken we de grootste boom die we kunnen vinden. Daarvoor gaan we altijd naar het tuincentrum. Hier begint officieel de kerstvoorpret. Ook deze keer was het weer genieten van de tuinwinkel die was volgestouwd met kerstattributen. Overal ballen, slingers, notenkrakers, kaarsen, kransen en guirlandes. Ook het kerstdorp, inclusief Winter Efteling, leek weer op een ansichtkaart met een kerk, een kar met paard, een slagerij, een kroeg en een juffrouw op de fiets. Het zegt u hoogstwaarschijnlijk iets.

Ook aan bomen geen gebrek. Mijn dochter en ik twijfelden tussen twee mooie sparren. ‘Deze is kleiner, maar wel dikker,’ zei mijn dochter.

‘Da’s een mooie,’ hoorden we opeens achter ons. Ik draaide me om en zag een kromgebogen, oude dame. Op haar grijze haar droeg ze een klein hoedje. Met haar wijsvinger drukte ze haar grote bril wat steviger op haar neus. Aan haar oorlellen wiegden twee kleine kerstboompjes vrolijk heen en weer. ‘Da’s een mooie,’ zei ze nog een keer.

‘Ja, hij is mooi vol,’ zei ik.

Zonder te reageren op wat ik net gezegd had, stak ze van wal: ‘Ik heb op mijn boom geen piek, ik heb een strik.’

‘Dat is ook leuk,’ zei ik. ’Wij doen wel een piek.’

‘Ik heb mijn boom ergens anders gekocht,’ ging ze verder. ‘Lekker goedkoop. Veel goedkoper dan hier.’

Mijn dochter en ik knikten.

‘Niet zo groot, maar wel mooi. De naalden vallen er al wel uit.’

‘Nu al?’ vroeg ik. ‘Dat is wel snel. Het is nog niet eens kerst.’

‘Ja, maar alleen aan de onderkant, hoor,’ bracht ze er tegenin.

‘O, gelukkig,’ zei ik en ik keek naar mijn dochter die stilletjes stond te gniffelen.

‘Nou,’ zei ze, ‘ik ga maar weer eens verder.’ Ze knikte naar de boom en zei nog een keer: ‘Da’s een mooie.

‘Ja,’ zei ik, ‘Dag mevrouw. Fijne kerstdagen.’