In de zomer van 1973 zat ik achterop de fiets van mijn vader, op weg naar Ulvenhout. Mijn oudste broer was er ook bij, evenals mijn ome Huib. Het was een bloedhete dag en we waren dan ook al vroeg op pad. We hadden met z’n vieren één doel: Eddy Merkx in levende lijve gaan zien. Althans, wij van de Marcelissen-tak, want ome Huib vond het alleen maar leuk om een eindje te fietsen. Dat deed ie namelijk iedere zondag.

Eddy Merkx, een van de succesvolste wielrenners aller tijden, destijds al viervoudig Tourwinnaar, sloeg een jaartje over, maar voelde zich niet te groot om deel te nemen aan, jawel, de Ronde van Ulvenhout, een bekend criterium waar vaker grote namen werden gestrikt. Maar Eddy Merkx, met zijn bijnaam ‘De Kannibaal’, was in die tijd de grootste wielerheld op aarde en mijn vader had zijn zwager Huib – die helemaal niks met wielrennen had – zo ver gekregen om mee te gaan.

De fietstocht van Raamsdonksveer naar Ulvenhout duurde al bijna twee uur, maar het was de moeite waard, want we hadden geweldige plekken. We stonden tegen het hek en ik hield de spijlen stevig vast. "Niet loslaten, want dan ben je je plek kwijt", zei mijn vader om de paar minuten. We hadden de hitte en het lange wachten getrotseerd, maar hét moment kwam steeds dichterbij. Via de luidsprekers hoorden we dat ie zich al op het parcours bevond en in aantocht was. Eddy Merkx! Achter ons stond inmiddels een menigte van tien rijen dik. Iedereen wilde deze levende Belgische legende zien. En precies op dat moment zei ome Huib: ‘Ik stik de moord van d’n dorst, ik gao un pilske vatte.’ Hij klom over het dranghek, stapte met gevaar voor eigen leven het parcours over en dook de kroeg in. We hebben hem niet meer terug gezien die middag.

Het contrast tussen adoratie en onnozele afkeer heeft me altijd gefascineerd. Een oom die op hét moment suprême liever een pilsje van dichtbij wil aanschouwen dan een Tour de France-icoon.

Zo heb ik een keer een collega gehad uit Chaam, waar sinds jaar en dag De Acht van Chaam wordt verreden, een plaatselijke wielerronde, traditiegetrouw drie dagen na afloop van de Ronde van Frankrijk. Ook hier weet men vaak wielergroothelden vast te leggen, zo ook in 1995. Het boeide mijn collega niets, hij was meer een computerfanaat. Hij liet zijn gezicht niet eens zien wanneer Chaam uitpuilde van de wielerliefhebbers. Zijn ouders waren echter gastvrij genoeg om ieder jaar een renner in huis toe te laten, waar die zich kon voorbereiden en omkleden. Daags naderhand vroeg ik aan mijn collega welke renner ze nu weer binnen hadden gehad. ‘Pfff… euhhh… een of andere In de Rijn of zoiets.’ Ik zei: ‘Je bedoelt waarschijnlijk Miguel Indurain? Vijfvoudig Tourwinnaar?’ Waarop mijn collega de voor mij onvergetelijke woorden sprak: ‘Geen idee. Ik vond alleen dat ie heel lang onder de douche stond. Ik moest namelijk ook.’