De voogdij-jongens van Huize Nazareth mochten voortaan ‘varkensvoer’ gaan halen bij de Engelsen, schreef Frater Willibald op 20 november 1944 in het dagboek dat hij bijhield over de ervaringen tijdens de bevrijding en de maanden daarna. Huize Nazareth, gevestigd aan de Nazarethstraat, was een fenomeen om allerlei redenen. Onder meer door de eigen harmonie. Huize Nazareth werd in 1916 gesticht door de fraters voor de opvang van ‘verlaten en misdeelde kinderen’.

Door Paul Spapens

De bevrijding en de naweeën brachten uiteraard extra veel zorgen om het goed te doen voor de kwetsbare jongens die hier werden opgevangen, verzorgd en verder de wereld in geholpen om een fatsoenlijk en onafhankelijk leven te kunnen leiden. Een van de zorgen was de voedselvoorziening die voor zowat alle Tilburgers het eerste halfjaar na de bevrijding een fiks probleem was – zacht uitgedrukt.

Frater Willibald was daarom maar wat blij dat hij bij de Engelsen ‘overschotjes’ mocht gaan halen. De eerste kist die hij voor de jongens wist te scoren viel meteen al in de smaak, als we ons deze woordspeling hier mogen permitteren. Er zat weliswaar beschimmeld brood in de kist, maar voor het eerst sinds vier jaar aten ze daar op Huize Nazareth wel witte mik. Frater Willibald: ‘Het was alsof we aan een koningsmaal zaten, al hadden we er dan geen boter op.’ Je ziet bij hem het water in de mond lopen.

Nog maar zeven maanden geleden vierden we tachtig jaar bevrijding van Tilburg en dit jubileum van de bevrijding van Nederland licht nog veel korter achter ons. Het verjagen van de Duitsers op 27 oktober 1944 wilde niet zeggen dat het toe met het oorlogsleed van de Tilburgers was gedaan. Er vielen nog veel doden en er heerste nog geruime tijd een voedsel- en een brandstoftekort. De ervaringen van frater Willibald spreken wat dat betreft boekdelen.

Toelaog

Voor alle perikelen kort na de oorlog is over het algemeen veel minder belangstelling en dat is goed te begrijpen, maar het leven dat de Tilburgers moesten leiden was zwaar. Deze Prent van Cees Robben van 15 februari 1963 heeft daar weliswaar niet veel mee te maken, maar inspireerde wel tot dit stukske en het terug in herinnering brengen van de uitdrukking ‘Een boterham met tevredenheid’. Dat was in principe een droge boterham, zonder boter en zonder beleg – ‘toelaog’ op zijn Tilburgs.

Deze uitdrukking wordt vooral in verband gebracht met de grote armoede die duurde tot diep in de jaren ’50. In deze wederopbouwjaren was aan van alles en nog wat gebrek. In 1952 waren suiker, boter, kaas, margarine, bakvet, spek, vlees en thee nog steeds gerantsoeneerd. Koffie was in 1958 het laatste product dat weer vrij verkrijgbaar was. De uitdrukking ‘Boterham met tevredenheid’ drukt dat gebrek en die armoede heel goed uit, maar is ouder dan de periode van de Wederopbouw die duurde tot 1965.

Als een interessant terzijde: in dat jaar begon het openbaar carnaval van Tilburg. Dat dit zo’n succes werd had onder andere te maken met het feit dat de Tilburgers die jaren van ‘een boterham met tevredenheid’, van de tering naar de nering, van ‘schraalhans is keukenmeester’ onderhand meer dan beu waren. Het ging steeds beter, het werd tijd voor een fisje.

De uitdrukking ‘Boterham met tevredenheid’ komt onder meer voor in een gedicht uit 1941 en werd gebruikt door een moeder die haar zeurende zoontje terecht wees:

Kom Pim, toon je een flinke jongen

Raak die malle kuren kwijt

Zeg aan moeder: ‘Ik lust graag nog

’n boterham met tevredenheid.

De Tilburgers raakten kort na de bevrijding ontevreden door het brandstof- en voedselgebrek waar frater Willibald een goede oplossing voor had gevonden. Na de euforie van de bevrijding viel ze dat koud op het dak. Tilburg was in augustus 1944 begonnen met het aanleggen van extra voedselvoorraden, maar die raakten in oktober, november op. Dat kwam vooral als gevolg van transportproblemen. De oorlog was nog volop gaande. De geallieerden gebruikten hun vrachtwagens toch in de allereerste plaats voor munitietransport. Wegen en spoorrails moesten nog worden hersteld.

Bar en boos

Wat de ernst van de brandstofschaarste betreft speelde mee de ijskoude winter van ‘44/’45. Die was bar en boos. In Tilburg zag je taferelen van volwassenen en kinderen die tussen de sintels van de spoorwegen buikbare kolen zochten. Honderden bomen werden omgehakt. Zelfs de houten kiosk op het Besterdplein en de houten noodbruggen over het kanaal werden opgestookt. Om het moreel wat op te vijzelen werden kleine hoeveelheden zeer gewilde artikelen koffie en thee en chocolade voor kinderen ter beschikking gesteld.

Midden maart 1945 had iedereen weer voldoende te eten en was er genoeg brandstof. Ondanks de eigen misère ving Tilburg vanaf november 1944 10.000 evacués uit de Betuwe op.